De naam Liemeer heeft niets met een meer te maken. Deze is ontstaan uit het woord Leenweer oftewel in oud-Nederlands Lienweer. De naam Leenweer is ontleend aan de omstandigheid dat het stuk land waar de weg op lag omstreeks 1250 een Hollands leen was dat behoorde bij Nieuwveen, maar aan drie kanten was omsloten door gebied dat althans kerkelijk tot het bisdom Utrecht gerekend moest worden. Oorspronkelijk behoorden Blokland en de Uiterbuurt namelijk tot de parochie Zevenhoven, welke weer ressorteerde onder het bisdom Utrecht.

Dobbenshoeve 1960.
Zicht op de Dobbe's hoeve en de Liemeerbrug. Op deze hoeve werd door de graaf van Holland een leenheer aangesteld, die toezicht kon uitoefenen op de Leenweer, het stuk land waar de weg tussen Nieuwveen en Zevenhoven op lag. Foto ca. 1960.

Omdat er sprake was van een voortdurende strijd tussen de graaf van Holland en de bisschop van Utrecht, liet de graaf op deze strategisch interessante locatie (liggend, op de grens van het graafschap en het bisdom) een versterkte hoeve, de Dobbe's hoeve, bouwen. Op deze hoeve werd een leenheer aangesteld, die toezicht kon uitoefenen op de Leenweer. Tekenend voor de goede samenwerking tussen de beide dorpen was het feit dat de Nieuwveners al in de middeleeuwen de Zevenhovenaren recht van overpad gunden over de Leenweer.1

Tegenwoordig vormt het riviertje de Kromme Mijdrecht, althans voor een deel, de grens van de gemeente en tevens de grens met de provincie Utrecht, terwijl het Amstel-Drecht-kanaal de noordgrens vormt en tevens de grens met de provincie Noord-Holland. Aan de westzijde kan ruwweg het Aarkanaal als grens worden aangehouden terwijl de zuidgrens dwars door de Nieuwkoopse polder loopt.


Landschap

Na de IJstijd verbeterde het klimaat. Als gevolg daarvan smolt het landijs in het Holoceen af en steeg de zeespiegel met ruim honderd meter. In een relatief warm en vochtig klimaat ontwikkelden zich toen in West-Nederland uitgestrekte moerasbossen. De bodem bestond uit veen, een sponsachtige opeenhoping van organisch mate-riaal van afgestorven maar nog duidelijk herken-bare resten van vroegere vegetatie. De opeenhoping van dit materiaal was zo groot dat het gebied steeds hoger kwam te liggen. Er begonnen zich kussens van veen te vormen waarin riviertjes als de Kromme Mijdrecht, de Meije, de Aar en de Drecht ontsprongen. Tot het eind van de elfde eeuw was er in onze streek nog geen sprake van permanente bewoning. Het gebied bestond toen uit een moeilijk door-dringbare en drassige veenwildernis, begroeid met berken, wilgen, elzen en andere loofbomen en met veenbessen en zegge. De veenwildernissen waren door hun slechte afwatering niet geschikt voor landbouw of veeteelt. Onze streek zal tot die tijd slechts zijn bezocht door rondtrekkende jagers en vissers.

Bewoningsgeschiedenis

De nog niet ontgonnen veenlanden vormden in de elfde eeuw een vage grens tussen het wereldlijk gezag van de bisschop van Utrecht en dat van de graaf van Holland. Het begin van de ontginningswerkzaamheden in onze omgeving wordt gemarkeerd door een oorkonde uit het jaar 1085. Volgens deze overeenkomst (waarvan alleen een kopie is bewaard gebleven) verkreeg het kapittel van Sint Jan te Utrecht de kerkelijke en wereldlijke rechten over de veenwildernissen in het gebied van Wilnis, Mijdrecht, Tamen, Kudelstaart en Zevenhoven. Deze rechten zouden pas ingaan wanneer deze gebieden ook bewoond zouden worden. De wereldlijke rechten bestonden uit de tienden (een belasting op de oogst). De bestuursbevoegdheden en de rechtspraak werden uitgeoefend door de proosdij van Sint Jan. De proost van Sint Jan had zijn zetel in het nabijgelegen Mijdrecht. Zevenhoven dankt zijn naam waarschijnlijk aan de mate waarin zij belastingen moest afdragen. Omstreeks het jaar 1100 werd zij aangeslagen op basis van zeven hoeven (boerenbedrijven).

Uitgangspunt voor de ontginning van het gebied van Zevenhoven vormde de Kromme Mijdrecht. Men begon met het graven van afwateringssloten die loodrecht op de Kromme Mijdrecht stonden. De aldus verkregen percelen land waren niet alle even groot doordat er rekening gehouden moest worden met het aangrenzende Nieuwkoops gebied dat aan de graaf van Holland toebehoorde. In het zuidoosten stichtten de kolonisten hun eerste nederzetting die op latere kaarten voortleeft onder de naam Noordense Buurt. De percelen hadden hier een diepte van 1250 meter. Verder naar het westen werd de ontginning uitgebreid tot een diepte van 2000 meter. Tenslotte werd in de laatste ontginningsfase nog eens 750 meter van het veen ontgonnen, zodat men kwam op een totale afstand van ongeveer 2750 meter gemeten vanaf de Kromme Mijdrecht. De boerenhoeven van Zevenhoven werden niet aan de Kromme Mijdrecht gevestigd maar aan het andere einde van de ontginning in het veen. De feitelijke stichting van Zevenhoven valt omstreeks het midden van de twaalfde eeuw. Ook de ontginning Uiterbuurt, die aanvankelijk werd aangeduid met de naam 'ses forlinc' met een constante diepte van 1250 meter vanuit de Drecht, is uitgegeven door de Proosdij van Sint Jan. Ook hier werden de boerderijen niet aan de Drecht geplaatst maar aan het uiteinde van de percelen in het veen.2

Ten westen van Zevenhoven was nog een gebied uitgegeven door de Proosdij om vanuit de Kromme Mijdrecht ontgonnen te worden. Dit stuk land kreeg een diepte van 2400 meter en werd wel aangeduid met de naam Kromme Mijdrecht. Tenslotte was er nog een restant land dat werd begrensd door de eerder genoemde ontginningen Kromme Mijdrecht, de Uiterbuurt en het riviertje de Drecht. Dit overgebleven stuk land werd door de aangrenzende nederzettingen ingesloten. Er was hier dus sprake van 'beloken' (ingesloten) land, vandaar de naam Blokland. Later werd de naam Blokland voor zowel het gebied van de Kromme Mijdrecht als het oorspronkelijke Blokland gebruikt.3

Nieuwveen, de naam zelf al duidt op een relatief late stichting, is het centrum geweest van een late ontginning van een restantgebied. Haar grenzen moeten voor een belangrijk deel zijn bepaald door de omringende nederzettingen zoals Zevenhoven en de Uiterbuurt. Nieuwveen werd als Oostrijnse nederzetting uitgegeven door de grafelijkheid van Holland. Het moet reeds dateren van vóór de dertiende eeuw.
Eveneens een restant nederzetting was Schoot, ongeveer gelegen op de plaats waar zich nu de rotonde 'het Haasje' bevindt. Schoot was net als Nieuwveen en Nieuwkoop een Hollandse nederzetting, maar is vermoedelijk pas in de veertiende eeuw gesticht.4 en 5


Overheidsgezag

De vage grens in de voormalige veenwildernis tussen het gebied van de graaf van Holland en de bisschop van Utrecht, de laatste vertegenwoordigd door de Proosdij van Sint Jan, zorgden voor een aantal geschillen, omdat beiden aanspraak meenden te maken op gebieden in onze streek. Eén zo'n geschil poogden beide partijen op te lossen door in 1252 te Keulen aan de aartsbisschop Koenraad van Hochstade om een arbitrale beslissing te vragen. Als scheidsrechter in deze zaak werd de abt van Sint Truiden aangewezen. Deze deed in 1254 uitspraak en besliste dat de wereldlijke heerschappij over de Uiterbuurt en Zevenhoven aan de graaf van Holland toekwam. Blokland bleef deel uitmaken van de Proosdij van Sint Jan.6 De kerkelijke heerschappij over Zevenhoven en de Uiterbuurt bleef echter bij de Proosdij van Sint Jan. Ondanks deze uitspraak bleef het precieze verloop van de grens tussen het Sticht en Holland nog eeuwenlang onduidelijk. Oude kaarten helpen ons in dat opzicht niet verder en ook in de literatuur is dat probleem nog steeds niet opgelost. Toch kunnen we er vanuit gaan dat vanaf 1254 Zevenhoven en de Uiterbuurt bij Holland hoorden.7 De Uiterbuurt dankt haar naam aan een strategische ligging. Zij ligt immers vanaf 1254 aan het einde of uiterste van het Hollands grondgebied tegen het Sticht van Utrecht aan.

De indeling van Blokland bij de Proosdij en dus bij Utrecht zou voortduren tot 1989. Toen ging het Blokland en het daarbij behorende Vrouwenakker van de gemeente Mijdrecht (Provincie Utrecht) over naar de gemeente Nieuwveen (provincie Zuid-Holland). Ook Nieuwveen, behorend tot het graafschap Holland, had te maken met de Proost van Sint Jan. Het dorp kocht in 1364 het recht van tolvrij varen op de Amstel. De vaar-rechten waren in die tijd in handen van Willem van Amstel, proost van Sint Jan en een familielid van de bekende Gijsbrecht van Amstel.8

De boerennederzettingen in onze streek werden aangeduid als ambachtsheerlijkheden of ambachten. Een ambachtsheer bestuurde een ambacht uit naam van de graaf van Holland en was daardoor verantwoordelijk voor: de wetgeving, het bestuur en de lage rechtspraak. De ambachtsheer liet zich vertegenwoordigen door de schout. Hij bestuurde samen met de ambachtsbewaarders het ambacht. In Zevenhoven kende men nog een bijzondere raad die bij het nemen van belangrijke beslissingen geraadpleegd moest worden. Dit waren de bevoegde geburen, een zestienkoppig college van inwoners. De geburen werden benoemd voor het leven. De lage rechtspraak werd uitgeoefend door het college van schout en schepenen. De ambachtsheerlijkheid Uiterbuurt behoorde eerst toe aan de abdij van Egmond en later aan de graaf van Egmond. In 1758 deed de laatste heer van de Uiterbuurt, jonkheer Gerrit Willem van der Laan, het eigendom van de Uiterbuurt over aan de stad Haarlem.9
Haarlem had in 1724 ook al de heerlijkheden Nieuwveen en Zevenhoven gekocht voor het bedrag van respectievelijk ƒ 15.500,- en ƒ 15.000,- gulden. In 1798 werden de heerlijke rechten afgeschaft waardoor het eigendom van Haarlem in ons gebied verloren ging.10


De ontwikkeling van het bewoningspatroon en de infrastructuur

Dorpsstraat Zevenhoven 1925.
Het Zuideinde van Zevenhoven. De foto is in zuidelijke richting genomen, waarbij de fotograaf met zijn rug naar de Dorpsstraat stond gekeerd. Op deze afbeelding is het begin van de straat al geplaveid, maar even verder gaat het plaveisel over in grind.

Tot aan het definitief droogmaken van de Nieuwkoopse en Zevenhovense polders in 1812 was de infrastructuur nog voor een groot deel uit de oorspronkelijke ontginningsopzet af te leiden.
In Zevenhoven werden de boerderijen niet langs de Kromme Mijdrecht, maar aan het andere uiteinde van de kavels gebouwd, zodat het bewoningslint langs de Molenweg, het Zuideinde, de Dorpsstraat en het Noordeinde kwam te liggen. Een zelfde situatie trof men aan zowel in het Blokland, waar de hoeven aan de Bloklandseweg stonden en niet aan de Kromme Mijdrecht en in de Uiterbuurt, waar de boerderijen niet stonden aan de Drecht, maar aan het landinwaarts gelegen uiteinde.

In Nieuwveen vond de bebouwing plaats langs de oude Nieuwveense weg, die liep vanaf de tegenwoordige Kattenbrug tot in het Blokland, en langs de Kerclane, de tegenwoordige Kerkstraat. Deze Kerkstraat ging over in de Schootendijk, waarlangs de bebouwing van het dorp Schoot te vinden was.
In Nieuwveen werd de eerste kerk vermoedelijk in 1306 gesticht aan de Kerclane. Deze kerk zal, net als veel huizen in die tijd, uit hout zijn opgetrokken en bedekt zijn geweest met een rieten dak. In 1349 werd een nieuw kerkje gebouwd, dat was gewijd aan de heilige Anna. Het kerkje diende aanvankelijk meer het bloeiender dorp Schoot dan Nieuwveen. De toren van dit kerkje werd pas in 1359 gebouwd.11 Naast Nieuwveen en Schoot werd ook de Uiterbuurt vanaf dit moment bij deze parochie ingedeeld.12
Ook Zevenhoven, kerkelijk behorend tot de proosdij van Sint Jan, had vermoedelijk in 1290 al een kerk.
Deze kerk moet gestaan hebben op de plek waar tegenwoordig de Hervormde Kerk staat. De Parochie was - en is - gewijd aan de heilige Johannes de Doper.13
De Drecht en de Aar vormden belangrijke vaarwegen waarmee de grote steden Amsterdam, Leiden, Gouda en Rotterdam konden worden bereikt. De tegenwoordige Kattenbrug vinden we al op een kaart uit 1742 terug onder de naam Duyvels Bruch.14 Ook op een kaart van 1575 is al een brug te zien op dezelfde plaats.

De bewoners van de ontginningen hielden zich vanaf het begin, dus in de dertiende eeuw, bezig met akkerbouw en veeteelt. Na een ongetwijfeld moeizame start ontwikkelden akkerbouw en veeteelt zich in onze omgeving voorspoedig en er ontstonden in het veen welvarende ontginningskolonies, boerengemeenschappen die het aanvankelijk weinig moeite kostte het hoofd boven water te houden. Dit valt op te maken uit de hoge bedragen die Nieuwveen aan de graaf van Holland heeft afgedragen aan koren- en lammertienden. Tiende is belasting, bestaande uit een tiende van de oogst, het bezit aan vee enz. Deze tienden staan vermeld op bewaard gebleven grafelijke rekeningen uit 1316, 1343 en 1344. Voorts werden ook visserij en de jacht beoefend.15
De ontginning had echter ook een nadelig effect. Het graven van afwateringssloten leidde tot een daling van het waterpeil, waardoor de veenlaag uitdroogde en begon in te klinken. Tegelijkertijd vond de ook nu nog voortdurende stijging van de zeespiegel plaats. Hierdoor verliep de afwatering van de veenontginningen steeds moeizamer en waren er van tijd tot tijd overstromingen.
Aanvankelijk voorzagen de bossen en bosjes in de omgeving de haarden en stookplaatsen van voldoende brandstof, maar men had ook gemerkt dat het veen een zeer bruikbare brandstof vormde. Om te kunnen voorzien in de steeds toenemende behoefte van de zich, vooral in de steden, uitbreidende bevolking, begon men ook in onze omgeving zo rond het jaar 1300 de veenlaag af te graven. Aanvankelijk werden alleen de bovenste lagen van het veen gedolven, maar na de uitvinding van de baggerbeugel omstreeks 1530, kon ook beneden de waterspiegel het veen opgebaggerd worden. Dit werd slagturven genoemd.
Het veen werd tot turf gestoken op 'steupels' en in de wind en de zon te drogen gezet en vervolgens met zeilschepen naar de steden in de omgeving gevaren.16

Aan het einde van de veertiende eeuw kwam het veenland in onze streek dermate laag te liggen, dat het bedrijven van landbouw en veeteelt economisch zo onrendabel werd dat turfwinning alsmede vogel- en
visvangst de voornaamste middelen van bestaan werden.
Andere factoren die ertoe hebben bijgedragen dat veel boeren overgingen tot veenwinning, waren het dalen van de graanprijzen en de stijgende vraag naar turf in de steden. De welvaart in onze dorpen nam echter zo af dat hertog Albrecht van Beieren, graaf van Holland aan het eind van de veertiende eeuw, besloot de belastingen in Nieuwveen en Zevenhoven te halveren om het vertrek van veel inwoners naar elders een halt toe te roepen.17
Dezelfde hertog Albrecht erkende het al in de dertiende eeuw verleende recht van tolvrij varen van Nieuwveners op de Amstel nog eens nadrukkelijk en bepaalde tevens dat de Nieuwveners ook niet mee hoefden te betalen aan het dure onderhoud van de Amsteldijken.18 In 1396 zorgde hertog Albrecht nog eens voor verlichting van een aantal belastingen. Hij wilde blijkbaar voorkomen dat de grensstreek met het bisdom Utrecht geheel ontvolkt zou raken. Onze streek was in die dagen dus strategisch belangrijk in het graafschap Holland.

De veenwinning zorgde er aanvankelijk voor dat de welvaart terugkeerde in onze dorpen. De Sint Annakerk in Nieuwveen werd in 1559 vervangen door een nieuwe kerk die op dezelfde plaats werd gebouwd als het kerkje uit 1306. Nieuwveen was in die tijd Schoot in welvaart voorbij gestreefd.
De Nieuwveense katholieken wensten nu een andere kerkpatroon. Dit werd Sint Nicolaas, de patroon van de varenden. Deze keuze zou wel eens ingegeven kunnen zijn door het feit dat veel Nieuwveners, net als trouwens veel Zevenhovenaren, de kost verdienden als turfschipper. i
De Sint Nicolaaskerk moet een mooi gebouw zijn geweest. De kerk bezat een fraaie hoge achtkantige toren met een lage spits. De kerk had het uiterlijk van een kruiskerk.19 Achttien jaar na de bouw, in 1578, hebben de katholieken afstand moeten doen van hun kerkje en is de Nicolaaskerk overgegaan in de handen van de Hervormden.

De toenemende welvaart in de Hollandse steden in de zeventiende eeuw, de Gouden Eeuw, deed de vraag naar goedkope energie in de vorm van turf nog stijgen, waardoor steeds meer verveners zich in Nieuwveen en Zevenhoven gingen vestigen.
Als gevolg van het turfsteken ontstonden echter langzamerhand grote en diepe waterplassen. Waar eens het vee graasde en het graan groeide, klotste nu het water van de veenplassen. Afslag van de slappe oevers tijdens stormen maakten deze plassen groter en groter en zo bedreigde het water het weinige land dat was overgebleven. Van overheidswege werden maatregelen genomen om het overstromingsgevaar te beperken door te bepalen dat brede stroken grond langs dijken en wegen niet verveend mochten worden. Van de dorpen in onze omgeving was toen echter niet veel meer overgebleven dan de smalle stroken grond waarop de huizen en wegen lagen. Omstreeks 1750 werd het dorp Schoot verlaten door haar bewoners en kort daarop overspoeld door het water van de veenplassen. Ook de Uiterbuurt onderging een zelfde lot. Op 2 oktober 1748 besloten de Staten van Holland en West-Friesland om Nieuwveen en Zevenhoven voor 15 jaar vrijstelling van belasting te verlenen wegens de hoge kosten van onderhoud van de dijken, die bedreigd werden door de zware golfslag van de uitgeveende plassen.20

In 1773 deden de schouten van Nieuwkoop, Aarlanderveen, Vrijhoeve, Ter Aar, Nieuwveen en Zevenhoven een verzoek aan de Staten van Holland om de toen zo geheten Nieuwkoopschen Poel en de Zevenhovense Plas te mogen droogleggen. Aanvankelijk bleef het bij plannen maken, maar in 1796 besloot het Departementale Bestuur de plannen uit te voeren, omdat men vreesde dat de plassen zich met de Haarlemmermeer zouden verenigen tot een grote binnenzee. Op 1 juli 1799, dus in de Franse Tijd, werd een aanvang gemaakt met de drooglegging.

Molen Buitendijkse Oosterpolder 1900.
Watermolen van de Buitendijkse Oosterpolder. Deze molen werd in 1800 gebouwd en is in 1925 afgebroken. Voor de molen staat molenaar Maarten de Frankrijker met zijn vrouw. Foto ca. 1900.

De kosten voor de drooglegging bedroegen één miljoen gulden. Doordat de droogmakerij gemiddeld vijf meter onder de zeespiegel lag, moesten er achttien vijzelmolens en vier schepradmolens worden gebouwd om de polder droog te maken en droog te houden. In 1809 was de drooglegging zover gevorderd dat de hoger gelegen percelen grond in Amsterdam konden worden geveild, gevolgd in 1812 door de lager gelegen percelen.21 Bij de kopers waren nauwelijks inwoners uit Nieuwveen en Zevenhoven te vinden. Deze oorspronkelijke inwoners zaten financieel volkomen aan de grond. Een uitzondering hierop vormde de schout van Nieuwveen, Clant, die naast zijn betrekkingen als schout en notaris ook nog grote sommen geld als veenbaas had verdiend. Het nieuwe land kwam in handen van grootgrondbezitters die het land verpachtten aan veelal nieuw ingekomen boeren. De drassige polders met als bodemsoort vette zeeklei leverden de nieuwe eigenaren de eerste jaren weinig winst op. Zo wilde de weduwe van een van de eerste eigenaren, Robert Voûte rentenier van Franse afkomst te 's-Gravenhage en eerste dijkgraaf van de nieuwe polders, haar landerijen maar al te graag verkopen aan de bankier Stoop te Amsterdam. Zowel Voûte als Stoop hadden veel geld verdiend aan het uitzetten van Russische leningen in Nederland. Het was dan ook niet verwonderlijk dat de boerderijen de namen van Russische steden kregen.22
De nieuwe polder werd Nieuwkoopse en Zevenhovense polder genoemd. Akkerbouw en veeteelt konden zich in de nieuwe polders ontwikkelen tot de belangrijkste middelen van bestaan en er kwam weer welvaart in onze streken. Onder Koning Willem I werden de Amstel, de Drecht en de Aar verbreed en verdiept omdat zij een belangrijke schakel vormden in de verbinding Rotterdam-Amsterdam. In 1831 was de welvaart in beide dorpen zo toegenomen dat men over kon gaan tot het vervangen van de kerkgebouwen, die in beide dorpen ernstig vervallen waren geraakt. In Nieuwveen werd de nieuwe hervormde kerk op 22 april 1832 in gebruik genomen. De ingebruikname van de nieuwe kerk van Zevenhoven volgde op 22 januari 1837.23


Bevolking

Door gebrek aan betrouwbare en vergelijkbare statistische gegevens is tot de negentiende eeuw slechts bij benadering een overzicht van de ontwikkeling van de bevolking van de twee gemeenten te geven. Als we naar de ontwikkeling van de bevolking van voor die tijd willen kijken moeten we het doen met tellingen die in hoofdzaak zijn gedaan ten bate van de belastinginning.
Deze tellingen zijn gedaan in opdracht van de grafelijke overheid in de steden en dorpen van Holland en West-Friesland om op redelijke wijze de regeringskosten over alle steden en dorpen te verdelen. Deze tellingen zijn de zogenaamde "Inquisitie" uit 1369, de "Enqueste" uit 1494 en de "Informacie" uit 1514. Voor deze onderzoeken werden tellingen verricht van niet helemaal gelijksoortige onderwerpen (huizen, haardsteden, gezinshoofden en inwoners) zodat de gegevens eerst bewerkt moeten worden om ze te kunnen gebruiken. Bovendien werden de tellingen in gebieden gehouden die per telling vaak net weer op een ander wijze waren samengesteld. Zo zijn de tellingen verricht in Zevenhoven de ene keer inclusief een deel van Noorden en de andere keer niet. De cijfers van Nieuwveen zijn steeds inclusief de Uiterbuurt. Toch leveren de tellingen een beeld op van de ontwikkeling van de bevolking in onze dorpen.

De "Inquisitie" van 1369 vermeldt het aantal gezinshoofden per ambacht. In Nieuwveen werden 70 gezinshoofden geteld en in Zevenhoven 72. Als ervan uitgegaan wordt dat elk gezinshoofd een huis bezat, dan kan er gesteld worden dat er in Nieuwveen en Zevenhoven dus respectievelijk 70 en 72 huizen stonden. De "Enqueste" uit 1494 vermeldt 18 haardsteden voor Nieuwveen en 16 voor Zevenhoven. Bij het aantal Nieuwveense haardsteden is het onduidelijk of ook het aantal haardsteden in de Uiterbuurt in dit cijfer zijn begrepen. In de "Enqueste" wordt ook vermeld dat ten tijde van het overlijden van hertog Karel de Stoute in 1477 er in Nieuwveen 10 haardsteden meer hadden gestaan.
Zevenhoven zou rond 1475 volgens de "Enqueste" 29 haardsteden hebben geteld. Een verklaring voor de sterke afname van het aantal huizen/inwoners is hiervoor al gegeven. Volgens de "Informacie" van 1514 telde Nieuwveen inclusief de Uiterbuurt 22 huizen en bij Zevenhoven worden 13 haardsteden vermeld. Voor Nieuwveen worden 75 com-municanten genoemd. Volgens de toenmalige pastoor van Zevenhoven, Dirck van Bodegraven, telde Zevenhoven in 1514 50 communicanten. Het totaal aantal inwoners zal hoger hebben gelegen, immers de kinderen die nog geen communie hadden gedaan, werden niet meegerekend.24

In 1622 werd voor de eerste maal een volkstelling gehouden waarbij de namen van de getelden werden genoteerd. Deze telling was een gevolg van de invordering van een hoofdgeld over de Rijnlandse dorpen. De Uiterbuurt had in 1622 195 inwoners. Het ambacht Nieuwveen telde in dat jaar 1108 inwoners. Nieuwveen als geheel telde dus 1303 inwoners. Zevenhoven had 705 inwoners. De telling gebeurde per huishouden zodat het aantal huishoudens berekend kan worden: 35 huishoudens in de Uiterbuurt, 223 huishoudens in het ambacht Nieuwveen, wat een totaal geeft voor Nieuwveen van 258 huishoudens.
In Zevenhoven waren er 158 huishoudens in 1622. Vergelijken we de cijfers van de volkstelling van 1622 met andere tellingen die voor of na deze telling hebben plaatsgevonden, dan vallen de hoge inwoneraantallen van beide dorpen op, in het bijzonder die van Nieuwveen. Voor de hoogte van deze cijfers is nauwelijks een verklaring voorhanden, zij het dat een telling voor het dorp Schoot ontbreekt, wat doet vermoeden dat de telling van Nieuwveen wel eens inclusief het toen nog bestaande dorp Schoot zou kunnen zijn.
Opvallend is nog bij de telling van 1622 dat in vergelijk met andere dorpen zowel Nieuwveen als Zevenhoven weinig inwonende knechten en meiden kenden, dit bevestigt de al eerder geconstateerde armoede in beide dorpen.25

Bakker en Van Ollefen vermelden zonder nadere bronvermelding voor 1632 een huizenaantal van 133 in Nieuwveen en 158 in Zevenhoven. Dezelfde schrijvers vermelden voor 1732 een huizenaantal van 173 voor Nieuwveen en 209 voor Zevenhoven. In 1798 had Nieuwveen volgens voornoemde schrijvers 552 inwoners terwijl Zevenhoven 646 inwoners telde.
De kadastrale opmeting van 1832 geeft een totaal van 112 huizen voor Nieuwveen en 127 huizen voor Zevenhoven.

 


 

Noten

1. Willem Heijting, De naam Liemeer, in De Baardman nr. 18 (1993), periodieke uitgave van de Historische Kring Liemeer.
2. Willem Heijting, Van Stichtse ontginning tot dorp in het Groene Hart in: Zevenhoven het dorp dat bleef (Zevenhoven 1989), blz. 10-15.
3. H. van der Linden, De Cope, bijdrage tot de rechtsgeschiedenins van de openlegging der Hollands- Utrechtse laagvlakte (Assen 1956), blz. 164-167.
4. Van der Linden, blz. 258-259.
5. Frits Doeleman, De Heerschappij van de Proost van Sint Jan in de Middeleeuwen 1085-1594 (Zutphen 1982), blz. 121.
6. Doeleman, blz. 114-121.
7. Heijting, blz. 19.
8. R. Bakker en L. van Ollefen, De Nederlandsche Stads- en Dorpsbeschrijver Deel VIII, (Amsterdam 1801).
9. J.J. Roovers, Vertellingen over Nieuwveen (Alphen aan den Rijn 1972), blz. 27.
10. De Nederlandsche Stads- en Dorpsbeschrijver (Amsterdam 1791-1811), deel VIII.
11. Roovers, blz. 41.
12. Doeleman, blz. 121.
13. R.Ed. Schwier, De dorpskerk in Zevenhoven in: Op pad langs Rijnlandse dorpskerken (Alphen aan den Rijn 1990), blz. 127.
14. Roovers, blz. 9.
15. Van der Linden, blz. 63-70.
16. Roovers, blz. 9-10.
17. Heijting, blz. 19.
18. De Nederlandsche Stads- en Dorpsbeschrijver.
19. Roovers, blz 10.
20. Document nummer 20, Oud Archief Nieuwveen.
21 P.C. Beunder en A.J.J. van 't Riet, Omzien naar Aarlanderveen (Nieuwkoop 1992), blz. 83,84.
22. Mr. J.A. Baert, Boerderijen in de Polders, Nieuwkoop en Zevenhoven vernoemd naar Russische steden in: Amstelodamum, jaargang 63 (Amsterdam 1976).
23. Schwier, blz. 129 en 138.
24. "Enqueste ende informatie upt suck van den reductie ende reformatie van den schiltaelen 1494" en "Informatie up den staet ende gelegentheyt van de steden ende dorpen van Hollant ende Vrieslant om daer nae te reguleren de nyeuwe schiltaele 1514", R. Fruin ed. (Leiden 1866).
25. Registers van de volkstelling ten behoeve van het hoofdgeld over de dorpen van het Oude Rijnland, 1622, Gemeentearchief Leiden, Stadsarchief, inv. nr. 4025, fol. 1406-1460v.

Adres Oudheidkamer:
Kerkstraat 31, Nieuwveen
Openingstijden:

 Woensdag 10:00 - 12:00 uur (werk-ochtend)
  19:30 - 21:30 uur  
 Zondag 14:00 - 16:00 uur  

Wij respecteren uw privacy.
U vindt HIER onze privacyverklaring.

anbi algemeen nut beogende instelling
 Rek. NL11 INGB 0005 0957 17