In onze Nieuwsbrief van april hebben wij verteld over een portret van Hendrik Anne Kooistra, de vader van de Nieuwveense verzetsman Anne Henk Kooistra dat ons door mevrouw Suzan de Wilde geschonken werd. Zie HIER.
Wij kregen van mevrouw de Wilde ook 2 aantekenschriften in bruikleen. In één daarvan daarvan beschreef mevrouw M. Bood, de moeder van Anne Hendrik Kooistra, het voeren van een huishouden. Deze notities zijn door mevrouw Bood waarschijnlijk vóór haar huwelijk in 1912 opgetekend. Zoals beloofd willen wij af en toe iets publiceren uit deze handleiding voor het vooroorlogse huishouden. De teksten zijn genoteerd in de originele spelling.
Het schrift begint met het benadrukken van drie vereisten bij het voeren van een huishouden: Orde, Zindelijkheid en Zuinigheid.
Orde.
De eerste groote vereischte bij alles is orde. Ook in eene huishouding behoort alles in orde te zijn. Er moet zijn orde in tijd, d.w.z. alles op tijd. Orde in plaats d.w.z. alles op zijne plaats. Er moet orde zijn in het uitgaan, orde in het thuis komen, orde in het opstaan, orde in het slapen gaan. Er moet orde en regel zijn in alle werkzaamheden. Orde in eene huishouding bevordert welvaart. Wanorde veroorzaakt achteruitgang.
In eene ordelijke huishouding behoort voor iederen dag der week het werk zooveel mogelijk vooruit bepaald en geregeld te zijn daarin vooral moet groote orde heerschen. In den morgen van iederen dag behoort men na te gaan en te bespreken, welk werk voor dien dag geregeld en welke boodschappen moeten verricht worden, dit moet vooruit overdacht worden opdat men niet zelf terwijl wij aan iets bezig zijn, soms meermalen uit behoeven te gaan, of wat nog erger is opdat men de dienstboden, niet terwijl zij aan hun werk zijn, soms meermalen uit moeten zenden, om het een of ander te halen, dit veroorzaakt wanorde.
Zeer noodzakelijk is het ook dat alles in huis eene vaste plaats heeft. Heeft men een of ander voorwerp gebruikt, dan moet het zooveel mogelijk meteen worden weggeborgen op de plaats, die men ervoor bestemd heeft. Als men dit doet behoeft men nooit te zoeken. Het zoeken neemt veel tijd en men moet daarvoor dikwijls den tijd gebruiken, die eigenlijk voor andere werkzaamheden bestemd is. Dit veroorzaakt wanorde.
Daarenboven verwaarloozen dikwijls de voorwerpen, wanneer zij niet behoorlijk op hunne plaats worden gezet; door verwaarloozing zijn zij des te eerder versleten en zullen daardoor ook eerder nieuwe moeten worden aangeschaft, hetgeen zeer schadelijk is. Het is dus van groot belang dat in eene Huishouding in alles groote orde heerscht.
Zindelijkheid.
Overal en bij alles moet zindelijkheid in acht genomen worden, maar vooral in eene Huishouding is zindelijkheid in alles eene hoofdvereischte. Wij moeten zindelijk zijn op onze kleeren, zindelijk op onze handwerken. In één woord men moet zindelijk zijn bij alles wat men doet. Vooral ook moeten wij zindelijk zijn op ons lichaam. Onzindelijkheid is dikwijls oorzaak van allerlei ziekten. In een huisgezin is zindelijkheid vooral ook een eerste vereischte. Bij alles wat wij daarin verrichten moet daarop wel gelet worden.
Zuinigheid.
De derde vereischte in de Huishouding is zuinigheid. Door het in acht nemen der zindelijkheid en orde, brengen wij ook de zuinigheid in toepassing. Wij moeten zuinig zijn op ons lichaam, op onze kleeren, op ons huis, op onze voedingsmiddelen, op onze gereedschappen in één woord wij moeten zuinig zijn op alles. Door de zuinigheid besparen wij ons veel tijd en geld.
Voorbereidingen voor het tafeldienen.
Men neemt een tafel die voor het aantal gasten de vereischte grootte heeft en stevig in elkaar gezet is, zoodat zij niet ineen kan vallen. Men legt op de tafel eerst een zwaar moltonnen kleed en daar overheen het gewone tafellaken; dit dikke kleed zal het geraas van het porselein, het zilver en het glaswerk dempen. Men zorgt vooral dat het tafellaken zeer strak ligt en zoo groot is, dat het ongeveer ½ el boven den vloer komt; van binnen kunnen de punten met spelden eenigszins geregeld worden. Het dekservet wordt tegenwoordig niet meer gebruikt. De Engelsche manier is, het tafelkleed, dat het middenvak open laat, en de tafel slechts aan de kanten bedekt, op een mooie gladgewreven of gepolitoerde tafel te leggen. Heeft men nieuw tafelgoed, dan kan men dat ongezoomd gebruiken. De borden worden op ruim ½ M geplaatst; men beoordeelt dit nog het best door eenige stoelen te schuiven, en zich daarnaar te regelen. De servetten worden op de borden gelegd, met de open zijden naar de linkerkant en de zelfkanten naar de rand van de tafel. Heeft men aanleiding om de plaatsen der gasten te regelen, dan legt men kaartjes met de namen der gasten op het servet; veelal laat men ook aan de heeren over eene dame naast zich te kiezen, waarin de gastheer hen voorgaat.
Men legt de messen aan de rechterzijde van elk bord met de snede naar binnen, en daarna de lepels; de vorken legt men ter linkerzijde. Op ieder bord legt men tusschen het servet, een fijn soort boordje, en bij elk couvert worden zoovele glazen gezet als er soorten wijn geschonken worden. Op de plaatsen voor de heeren bestemd, zet men een flesch of karaf met gewone wijn op een flesschenbakje en tusschen elke twee borden een karaf met water. Voor elk bord of om het andere plaatst men een klein zoutvaatje. Dan nog is het bouqetje om in het knoopsgat of hier of daar op de japon te dragen in een vaasje voor het bord geplaatst en als er daar geen ruimte meer is, dan vindt elke bezoeker het op de hoogte van zijne hand op tafel. Men plaatst net afgewerkte geschreven of gedrukte menu’s op tafel. Op het buffet plaatst men de stapels borden, die ter afwisseling noodig zijn, de noodige lepels, vorken en messen, de glazen voor madera, marasquin of ander likeur, de waterglazen en een karaf met water, het olie en azijnstel, het zuur en de flesschen met fijne wijnen, die men afveegt, steeds zorgende dat de etiquetten er op blijven. Ook heeft men een broodmandje met broodjes en eenige servetten in voorraad.Onder de vele voorbereidingen nemen de verlichting en de verwarming ook een groote plaats in. In den Winter zorgt men voor een matige warmte en Zomers voor een heerlijke frischheid. Ook de lampen moeten behoorlijk nagezien, niets is toch zoo storend als een lamp die pijlt(*), of een glas dat breekt.
Indien de huisvrouw voor alles gezorgd heeft, moet zij de zaken tot hun recht laten komen, want tegen dat de gasten komen, moet zij toch gekleed zijn en in het salon gereed zitten.
(*) flakkert of knippert
Wassen en mangelen.
Het wasschen met de hand. Men zoekt ’t goed bij elkaar, het bonte goed, de vuile doeken, zakdoeken en kousen, alles afzonderlijk. Het witte goed spoelt men eerst uit in koud water. Vervolgens smeert men de vuile plekken in met zeep en doet het daarna in een tobbe of tijl met goed warm zeepsop, dek het daarna goed toe en laat het zoo eenige uren staan, is het goed erg vuil zoo laat men het een nacht in het sop staan. Gebruikt men groene zeep zoo maakt men den volgenden dag een tweede warm sop, wasch daarin het goed schoon en spoelt het daarna uit in warm water tot het water geheel helder blijft. Gebruikt men Sunlight zeep, zoo voegt men bij 't eerste sop wat kokend water, wasch ’t daarin goed schoon en spoelt ’t uit, vervolgens haalt men het door water waarin wat blauwsel is opgelost, wringt het uit en hang ’t op, om te drogen. Ook kan men ’t bleeken; ’t best is met maneschijn. Bleekt men ’t overdag, zoo moet men ’t goed om de paar uur besprenkelen, daar ’t anders door de zon geel wordt. Halverwege de bleektijd moet men ’t goed omkeeren. Bij het bleeken wordt het goed niet voor, maar na het bleeken uitgespoeld.
Het plakken, rekken en mangelen van de wasch.
Om het rekken van de wasch gemakkelijk te maken en tevens de netheid te bevorderen is het eene zeer goede gewoonte de servetten, zakdoeken en alles wat zonder ruimte is te plakken. Dit doet men, als het goed nog nat is, voordat het op de stokken wordt gehangen en men handelt als volgt. Twee personen trekken den doek glad uit, nemen de punten tezamen en leggen hem zóó op tafel; daarop weer een andere en als er eenige doeken op elkaar liggen, klopt men er op met een glad rond plankje, waaraan een handvatsel bevestigd is; is men niet in het bezit van een dusdanig plankje, dan slaat men er met de hand op en laat zulk een stapel gedurende de nacht maar in grote warmte slechts eenige uren liggen.
Men hangt ze daarna op en als men dan de gedroogde doeken afneemt zijn zij reeds in een goed fatsoen, zoodat men met ’t rekken spoedig gereed is. Men rekt de stukken eerst overdwars en daarna in de lengte en wanneer de mangel breed genoeg is, vouwt men de servetten en verschillende doeken niet dubbel, omdat zij dan op den middenvouw spoedig slijten. Maar men legt ze in hun heele breedte vier of zes stuks op elkander terwijl iedere doek van de gezoomde zijde een paar vingers breed onder den daaropvolgenden moet uitsteken; dan slaat men zulk een rol in drieën toe, en legt haar weg tot men gaat mangelen. Alle doeken voor een rol moeten even breed zijn of indien men er een smallere tusschen moet voegen, moeten de doeken aan de twee zijden gelijk liggen. Een algemeene regel bij ’t mangelen is, dat men ’t goed zeer glad legt en er voor zorgt dat ’t nooit om den rol geslagen of er dwars voor gelegd wordt, daar het van niets anders zoo zeer slijt. Om de wasch mooi glad en glanzend te mangelen moet men zorgen, dat zij niet te droog is; indien zij reeds lang na het afnemen heeft gelegen doet men goed voordat men haar dicht slaat, een weinig met water te besprenkelen, echter niet te veel. Van sloopen, rokken enz. moeten de banden met den rug van een schaar netjes worden glad getrokken. Stukken waarin ruimte is, legt men zo glad mogelijk en kousen rekt men zóó, dat het naadje boven of in ’t midden komt en de hiel plat op de voet ligt. De geheele wasch dus uitgerekt hebbende gaat men over tot ’t mangelen. In sommige streken wordt nog gebruik gemaakt van mangels die door twee personen worden getrokken. Men moet zorgen dat de steenen daarin gelijk gelegd worden, opdat de zwaarte overal gelijk zij, opdat de mangel goed drukt en toch niet te zwaar is om getrokken te worden. In vele huishoudingen heeft men een ijzeren mangel die gedraaid wordt. Het gemak hiervan bestaat daarin dat zij door een persoon in beweging kan worden gezet. Bij de goedkoopste soorten gaat ’t goed van voren tusschen de rollen en komt ’t er aan de achterkant uit.
Bij duurdere komt ’t er weer van voren uit, zij mangelen gelijker.
Gewoon goed mangelt men zestig, tafelgoed tachtig slagen. Kleedingstukken met knoopen dient men te strijken, daar knoopen onder den mangel zeer licht barsten tenzij men linnen knoopen heeft, waarin geen breekbaren vorm is. Wat het vouwen van de wasch betreft heeft ieder zijn eigen manier maar in het algemeen kan worden aangemerkt dat alle stukken zóó moeten zijn gevouwen dat er nergens punten scheef uitkomen en dat er bij doeken enz. geen zelfkanten bovenop komen (Hollandsche manier). De kousen worden opgerold. In een huisgezin waar men de wasch gaarne in orde heeft is de pers een onontbeerlijk meubel bij de wasch. De planken moeten zwaar en uit een stuk zijn, omdat naden in het hout slordige strepen zouden geven op het goed, dat er wordt onder gelegd. Men legt eene plank vol goed, en zorgt daar bij: dat ieder stapeltje even dik is; van servetten b.v. legt men er twee op elkaar met de opene zijde van het eene op de dichte zijde van het andere; van zakdoeken kan men er ook twee of drie op elkaar leggen, altijd oplettende dat zij van dezelfde soort zijn want anders wordt de grootste niet door het gewicht der volgende plank gedrukt, en dit zou men ook ondervinden als de stapels op dezelfde plank van ongelijke dikte waren.
Zoo legt men alle planken vol met het platte goed en draait de schroef der pers dan dicht. Den volgenden dag is alles reeds zoo ingedrukt dat men de schroef wat vaster kan draaien en zoo laat men de wasch eenige dagen staan.
Om roestvlekken uit wit goed te maken, gebruikt men zuringzout(*). De vlek wordt nat gemaakt en zeer strak gespannen over een of ander voorwerp, b.v. een tinnen lepel die warm gemaakt is, dan wrijft men er het zuringzout stevig in, tot de vlek is geweken en spoelt daarna het goed in warm water uit. Men moet de roestvlekken niet lang in het goed laten blijven, daar zij dan moeilijker te verdrijven zijn, terwijl zij buitendien het weefsel zeer aantasten en op den duur tot gaten over gaan. Men zij er op bedacht dat zuringzout zwaar vergift is.
De linnenkast.
Als men tafel en beddegoed of andere stukken, die men eenigen tijd wil laten liggen, alvorens ze weder te gebruiken, bij het rekken heeft moeten invochten, dan zal men wel doen, dit goed niet terstond als het uit de pers komt, te bergen, maar het nog een paar dagen luchtig neder te leggen, opdat het door en door droog wordt en het weer er niet in komt. Het is zelfs niet aan te raden, om droog goed al te lang in de kast te laten liggen, maar als men in het bezit is van veel tafel en beddelinnen moet men dit b.v. om de 2 jaar eens gebruiken en in de wasch doen. Bij het bergen van de wasch moet men elken stapel, waartoe het schoone goed behoort, optillen, zoodat het nieuw gewasschen goed onderaan komt te liggen, als men er van gebruikt neemt men steeds van boven af; dan wordt ieder stuk op zijne beurt geregeld behandeld en men heeft nooit geel goed in de kast.
Nette Huisvrouwen binden de stapels met lint of band tezamen, opdat zij niet uiteen schuiven.
(*) Zuringzout: kaliumzout van zuringzuur (oxaalzuur)